Column Marc van der Linden
06/02/2014
Er was een tijd dat het huidige Duitsland bestond uit diverse kleinere vorstendommen. Je had bijvoorbeeld de vorsten van Lippe of Waldeck-Pyrmont, de koning van Pruisen, Württemberg, Beieren en de groothertog van Mecklenburg, om er maar paar te noemen. Toen het Duitse keizerrijk ontstond, bleven de vorsten op hun troon, maar waren ze de feitelijke macht al voor een groot deel kwijt. En toen de keizer viel, sleurde hij al die kleine rijkjes mee in zijn val. Sindsdien hebben de voormalige regerende families het niet gemakkelijk gehad.
De adel werd afgeschaft in Duitsland en de titel werd deel van de familienamen. Een prins uit Lippe kreeg als achternaam Prinz zur Lippe. Er waren geen titels meer en de voormalige aristocraten waren dus gewone burgers geworden, maar wel vaak met een groot bezit. Sommige families slaagden erin dat te blijven beheren, maar anderen zagen hun bezit met de jaren slinken. Bijkomend probleem: de meeste voormalige royals hadden nooit zelf hun brood hoeven te verdienen en waren gewend dat er altijd wel een vangnet was.
De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een nieuwe klap. De aristocraten steunden Hitler aanvankelijk massaal omdat ze hoopten dat met hem ’iets’ van het oude Duitsland hersteld zou worden. Maar uiteindelijk zakten zij door die houding en de ondergang van Hitler’s Derde Rijk nog dieper weg in verval. De Oranjes, nauw verwant aan vele Duitse vorstelijke families, wilden aanvankelijk niets meer met hun Duitse familie te maken hebben. Niet verwonderlijk ook, want een groot aantal had misdaden begaan. Wilhelmina’s volle neef Jozias von Waldeck-Pyrmont bijvoorbeeld was verantwoordelijk voor het concentratiekamp Buchenwald, waar ruim 56.000 mensen werden vermoord. Na de oorlog werd hij tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld, die in 1948 werd omgezet in twintig jaar. Hij kwam al in 1950 vrij, officieel vanwege gezondheidsomstandigheden. Hij leefde nog 17 jaar op een van zijn kastelen. De generatie van na de oorlog heeft moeite met het roemruchte verleden van de voorouders. Aan de ene kant zijn er de koningen en koninginnen om trots op te zijn, aan de andere kant vaak ook daden waarvoor de nakomelingen zich diep blijven schamen. Daarnaast is er het voortdurende besef dat het leven er heel anders had uitgezien als de monarchieën niet waren afgeschaft. Geen wonder dat er onder de naoorlogse generatie van Duitse prinsen en prinsessen opvallend veel alcohol- en drugsverslaafden voorkomen. Anderen zitten financieel totaal aan de grond. Zij hebben een handige manier gevonden om toch wat aan hun voormalige titel te verdienen: tegen betaling zijn ze bereid iemand te adopteren. De geadopteerde kan dan als Prinz von Preussen of Prinz von Schaumburg-Lippe door het leven. Want ondanks dat de adel dus al bijna 100 jaar is afgeschaft in Duitsland, maakt zo’n naam nog steeds heel veel indruk bij velen.