Column Marc van der Linden
27/02/2014
Het grote verschil tussen het Nederlandse koninklijk huis en dat van Engeland? Het onroerend goed! De Engelse koninklijke familie is erin geslaagd het bezit van de familie grotendeels bij elkaar te houden, zonder concessies te doen. Windsor Castle, Buckingham Palace, the Palace of Holyroodhouse, St. James’s Palace, Kensington Palace en Clarence House zijn allemaal nog ’in de familie’.
De Engelse koningin Elizabeth is weliswaar geen eigenaar, maar het is ondergebracht in een trust – een soort van stichting – die ze beschikbaar stelt aan de Queen. Ook de juwelencollectie en de enorme kunstcollectie van de Britse koninklijke familie zijn ondergebracht in zo’n trust en kunnen daarom ook nooit verkocht worden. Voor de nakomelingen van de Britse royals is dat weleens zuur, want op papier zijn ze onmetelijk rijk maar in de praktijk blijkt dat best mee te vallen.
In Nederland hebben de Oranjes inmiddels ook enkele stichtingen die ervoor zorgen dat belangrijke collecties samenblijven. De juwelen en ook meubels en schilderijen zijn daar bijvoorbeeld in ondergebracht. Wie een nakomeling van koningin Juliana is, mag de juwelen dragen die in de collectie zitten en kan de prachtige antieke meubelstukken gebruiken om zijn of haar huis mee aan te kleden. Maar paleizen hebben de Oranjes niet meer. Onder koningin Juliana zijn die bijna allemaal verkocht. Ze verkocht paleis Soestdijk en het Stadhouderlijk Hof in Leeuwarden al in 1971 en in de jaren negentig werd het paleis aan het Lange Voorhout in Den Haag nog verkocht. De koper was meestal de Rijksgebouwendienst. De meeste voormalige paleizen hebben inmiddels een nieuwe bestemming gevonden en ik denk dat de nakomelingen van Juliana het weleens jammer vinden dat die mooie paleizen geen familiebezit meer zijn. Immers, als het nog eigendom was, konden zij er wat mee doen. Niemand zou het tegenwoordig vreemd vinden als de Oranjes hun eigendommen zouden verhuren of er op een andere manier commercieel gebruik van zouden maken. Het publiek vindt namelijk ook dat de Oranjes hun eigen brood moeten verdienen. Maar in de tijd van Juliana was dat nog anders. Zij moest al die oude gebouwen zelf onderhouden zonder dat ze er iets mee kon doen. En dat was een grote aanslag op haar vermogen. Zelf had de vorstin overigens een grote hekel aan paleizen. Ze vond een moderne woning veel praktischer. Vandaar dat ze pas op Soestdijk ging wonen toen ze de garantie had gekregen dat ze er een moderne vleugel aan mocht bouwen. Vanaf de openbare weg was dat woongedeelte niet te zien, maar wie aan de achterkant van het paleis stond, kon dat nieuwe deel gemakkelijk zien. Juliana bracht het grootste deel van haar leven door in dat deel van het paleis en stierf er uiteindelijk ook. Haar dochter Beatrix houdt juist weer wel van oude gebouwen. Zij woont in een zestiende-eeuws kasteel in Lage Vuursche en is de enige Oranje die een monumentaal gebouw in eigendom heeft.